Reizen in oude tijden was niet vanzelfsprekend. Het vroeg veel tijd en zoiets als een gps of een routeapp bestond niet. Velen herinneren zich wellicht nog de voorbereidingen met een wegenatlas die voor een wat verdere trip werden gemaakt. Een belangrijk hulpmiddel dat ons uit de Oudheid werd overgeleverd en ook één van onze belangrijke bronnen voor het Romeinse wegennet is het Itinerarium provinciarum Antonini Augusti, kortweg het Itinerarium Antonini. Een 16de -eeuws handschrift van dit itinerarium wordt bewaard in de Bayerische Staatsbibliothek (BSB Clm 10291). Het gaat om een soort reisgids in 17 routes met een opsomming van steden, reishaltes en zo voort met telkens de afstanden ertussen. Dat handschriftelijk overgeleverde itinerarium gaat terug tot de regering van keizer Caracalla (211-217). Evenals de Peutingerkaart geeft het een beperkt aantal plaatsen weer om te kunnen reizen, zonder echter uitputtend te zijn. Echter, in tegenstelling tot de Peutingerkaart is het Itinerarium Antonini geen kaart, maar een afstandenlijst, een ‘reisboek’. Het doet nog het meest denken aan een wat slordig samengestelde compilatie met nogal wat lacunes. Mogelijk heeft dat te maken met het feit dat er verschillende redacties van het document zijn geweest. De laatste versie dateert vermoedelijk van de regering van keizer Diocletianus op het einde van de 3de eeuw.
Het Itinerarium Antonini vermeldt een aantal routes van Hispania. Eén van die routes is de Via XVI “Ab 'Olisipona' ad 'Augusta Bracaria' Summa CCXLIV Milia Passuum / Leuga Gallica. Fere XVII dies” of de weg XVI van Lissabon naar Braga, in totaal 244 mijl of Gallische leugae goed voor een reis van 17 dagen. Zoals zovele Romeinse wegen verdween de Romeinse weg XVI op vele plaatsen onder het asfalt van nieuw aangelegde wegen. Het maakt het de hedendaagse reiziger niet gemakkelijk om deze oude heerbaan nog te volgen. Maar de Via XVI bleef voortleven, onder meer dankzij een aantal mijlpalen die ooit langsheen de weg onder andere in Braga en omgeving werden geplaatst, maar die ondertussen van hun oorspronkelijke locatie werden verwijderd. Er zijn nog te zien in het D. Diogo de Sousa Museum van Braga en op de nabijgelegen archeologische site van de antieke stedelijke thermen. Zij werden ooit verzameld door geleerden die verbonden waren aan de kathedraal van Braga en die ze zo van hun vernietiging probeerden te redden.
Het antieke Lissabon, voluit Municipium Cives Romanorum Felicitas Julia Olisipo genoemd, speelde tijdens de oorlog van de Romeinse consul D. Iunius Brutus Callaicus tegen de Lusitaniërs in 138 v.Chr. een belangrijke rol. Olisipo had een alliantie met de Romeinen gesloten. Zij konden hierdoor beschikken over de haven van de stad die voor het Romeinse leger van groot belang was. De stad werd geïntegreerd in de Romeinse provincie Lusitania met als hoofdstad Emerita Augusta (Merida). Zij verkreeg het statuut van municipium vermoedelijk ergens tijdens de beginjaren van de regering van keizer Augustus. Al spoedig werd zij erg welvarend dankzij de handel met Britannia en de Rijnregio. Olisipo was verder via goede wegen verbonden met de twee andere grote steden van westelijk Hispania, met name met Emerita Augusta, de hoofdstad van Lusitania en Bracara Augusta in de provincie Tarraconensis. Dat was de Via XVI. Omstreeks 350 was Osilipo tevens een belangrijke bisschopszetel.
Vanuit Lissabon liep de Via XVI via Conimbriga en Coïmbra in de richting van Bracara Augusta. Conimbriga is een prachtige archeologische site en één van de rijkste archeologische vindplaatsen van Portugal. De stad ontstond uit het oppidum van de Conii en werd vanaf 139 v. Chr. bezet door de Romeinen. Vanaf de regering van keizer Augustus tot in de 2de eeuw n. Chr. kende de stad haar grootste welvaart, getuige ondermeer de grote villae urbanae en de prachtige mozaïeken die er werden terug gevonden. Tussen 69 en 79 n. C., tijdens het bewind van Vespasianus, kreeg Conímbriga het statuut van municipium en werd zo officieel een Romeinse stad. Een forum, een aquaduct, openbare thermen, een amfitheater en stadsmuren werden gebouwd en zijn nog tot op de dag van vandaag zichtbaar. De monumentale verdedigingsmuur kon niet voorkomen dat Conimbriga in 468 door de Sueven werd ingenomen. Vele inwoners vluchtten toen naar Aeminium Coimbra. Conimbriga geraakte in verval. De achterblijvende bewoners vestigden zich geleidelijk wat meer noordelijk in het pittoreske dorpje Condeixa-a-Velha. Zij bouwden op de ruïnes van het antieke amfitheater hun woningen. Enkele restanten ervan kan men nog in het dorp bezichtigen. Tussen 561 en 572 werd het bisdom Conímbriga opgericht. Tegen 589 verloor het echter zijn status als bisschoppelijke zetel. Die werd overgebracht naar Aeminium, het latere Coimbra dat eveneens langs de Via XVI lag. In de loop van de 7de eeuw werd de stad volledig verlaten.
Conimbriga is één van de weinige plaatsen waar de Via XVI nog zeer duidelijk waarneembaar is. Hij liep hier dwars door de stad en passeerde het forum langs de voorzijde. De vier meter brede weg was aangelegd in zware kalkstenen dallen die aan de toegangspoort nog duidelijk zichtbaar zijn. Aan die toegangspoort werd trouwens een mijlpaal van Constantius Chlorus (305-306) terug gevonden. Aan de binnenzijde van de stadswallen langs de weg lag de villa urbana van Cantaber, een karakteristieke residentie uit de 3de eeuw en één van de grootste van het West-Romeinse Rijk.
16 kilometer verder, boven op een heuvel aan de rivier de Mondego, lag Coimbra, de stad van de Fado en van één de oudste universiteiten van Europa. De dichter Rainer Maria Rilke vergeleek deze stad met Athene. Coimbra werd gesticht door de Romeinen onder de naam van Aeminium. Van de antieke periode resten slechts een cryptoporticus, dat ooit het fundament van een forum vormde, alsook het Aqueduto de São Sebastião. In de volksmond is dit aquaduct bekend als Arcos do Jardim, de ‘Bogen van de Tuin’, vanwege zijn ligging aan de prachtige botanische tuin van de Universiteit van Coimbra. Het Romeinse aquaduct werd in 1570 stevig gerestaureerd op last van Koning D. Sebastião om de bovenstad van water te voorzien. Boven één van de bogen staat een kapel met de heilige Sebastiaan. In de cryptoporticus staat ook een mijlpaal van keizer Caligula (37-41) die in 1774 werd gevonden. Op deze mijlpaal kunnen wij het volgende opschrift lezen:
CAESAR DIVI / AVG(usti) PRON( epos ) AVG(gustus) / [P]ONT( ifex ) MAX(imus) TRIB(unicia) / [PO]T(estate) III CO(n)S(ul) DESIG(natus) / P(ater) P(atriae) / M(illia) IIII
Caesar Augustus, achterkleinzoon van de goddelijke Augustus, pontifex maximus, bekleed met de tribunicia potestas voor de 3de keer, consul designatus, Vader van het Vaderland. 4 mijlen.
De mijlpaal dateert van 39 n.C. Caligula liet klaarblijkelijk grote werken aan de weg uitvoeren. Langs deze weg zijn immers meerdere mijlpalen van deze keizer teruggevonden, onder meer in Vimieira ten zuiden van Mealhada op 12 mijl van Coimbra. Hier situeerde zich vermoedelijk een mutatio of mansio waar de keizerlijke koeriers van paard konden wisselen en reizigers rusten.
Van Coimbra richtte de Via XVI zich via Porto, het antieke Calem of Portus Cale, naar Braga. Cale was een oude nederzetting aan de monding van de Douro. De Romeinse generaal Decimus Junius Brutus Callaicus stichtte er rond 136 v.Chr. de Romeinse stad die zich als een belangrijke handelshaven ontwikkelde, vooral voor de handel tussen Olisipo en Bracara Augusta. Bracara Augusta was ondertussen een echt wegenknooppunt. Alle wegen die vanuit de stad vertrokken, hadden hun oorsprong in Largo Paulo Orósio, het voormalige forum waar de decumanus maximus en de cardus maximus en elkaar kruisten op de hoek van Rua Frei Caetano Brandão en Rua São Paulo. Een weinig verder ligt het archeologisch park met de antieke thermen en het theater. In 216 werd de stad door keizer Caracalla tot hoofdstad van de provincie Galicië verheven en in dezelfde eeuw, werd onder leiding van bisschop Paterno het bisdom van Braga gesticht.
Wanneer men de kaart van Portugal en Spanje even bekijkt, wordt het meteen duidelijk waarom deze weg vanaf de 12de eeuw een belangrijke rol speelde in de pelgrimages naar Compostella. Vanaf de 11de eeuw werd de pelgrimstocht naar Santiago de Compostella een steeds belangrijker deel van het geloofsleven. De eerste gedocumenteerde bedevaart naar het graf van de apostel Jacobus werd ondernomen door Godescalc, de bisschop van Puy, in 951. De bedevaarders maakten vaak gebruik van oude Romeinse routes. Vanuit Braga liep een Romeinse weg naar Santiago de Compostella, het antieke Assegonia. Deze nederzetting was tijdens de oudheid een mansio of halteplaats. Op basis van het archeologische onderzoek situeerde die zich op de locatie waar de kathedraal zich momenteel bevindt. Dat betekent dat de bedevaarder vanuit Lissabon via de Via XVI een rechtstreekse verbinding met deze beroemde bedevaartsplaats van Sint Jacob had. Dat is de Camino Portugués , een route van 614 kilometer. Langs deze pelgrimsweg lagen enkele belangrijke bisschopszetels waaronder Lissabon, Coimbra en Braga. Dit is vanuit Portugal de oudste Camino naar Santiago de Compostella.
Tussen Braga en Santiago de Compostella ligt Padrón. Rosalía de Castro, de beroemde Galicische dichteres, bracht hier haar laatste jaren door. Zij schreef over deze (?) weg een prachtig vers:
Dende aquí vexo un camiño
que non sei adónde vai;
polo mismo que n’o sei,
quixera o poder andar.
Vanaf deze plek zie ik een weg
waarvan ik niet weet waarheen hij gaat;
Dat ik het niet weet, is de reden
dat ik hem zou willen gaan.
(Vertaling : Frank den Hond )
Foto's (RN) in volgorde:
-Via XVI Conimbriga
- mijlpalen archeologische site Braga
- Via XVI Conimbriga
- Aquaduct en mijlpaal van Caracalla Coïmbra
- Caminho de Santiago over de Via XVI in Conimbriga