Bij het brede publiek zijn de Bollandisten nauwelijks bekend. Ik heb het in mijn vorig leven zelf ervaren hoe beperkt de kennis over dit oudste wetenschappelijke genootschap van België is. Men moet al een echte ingewijde zijn. Het genootschap werd opgericht door de jezuïeten en houdt zich bezig met hagiologie, het beschrijven en de teksteditie van de heiligenlevens. De naam verwijst naar de jezuïet Jean Bolland (1596-1665) die de basis legde. Deze worden gebundeld in de Acta Sanctorum, waarvan het eerste deel verscheen in 1643.
De 500 handschriften van de Bollandisten vormen in de Koninklijke Bibliotheek van België een van de belangrijkste historische handschriftenfondsen. Dat van de Bourgondische hertogen telt 270 handschriften, van de abdij van Gembloux 98. Ook in dit laatste fonds bevinden zich trouwens exceptionele handschriften uit de 11de en de 12de eeuw.
Een belangrijk gedeelte van handschriften bestaat uit 17de-eeuwse kopieën die de Bollandisten maakten op hun reizen door Europa langs kloosters en bibliotheken op zoek naar (versies van) heiligenlevens. Tot de middeleeuwse handschriften van het ‘Bollandistenfonds’ horen o.m. het psalterium van graaf Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen (ms. 10607), het autograaf van Thomas a Kempis van De imitatione Christi (ms. 5855-61) of het Carmen de Hastingae proelio (gedicht over de slag bij Hastings, 1066 (ms. 10615-729)).
Ook teksten uit de antieke literatuur zijn in het fonds van de Bollandisten aanwezig zoals bij voorbeeld de dialoog “Vergilius orator an poeta” van de 2de-eeuwse historicus Florus. Voor wie het niet wist, overgeleverde literaire prozateksten uit de klassieke Romeinse literatuur die door een vrouw werden geschreven, zijn verschrikkelijk zeldzaam. Met name bleven slechts twee fragmenten van brieven bewaard. Zij werden overgeleverd met de werken van Cornelius Nepos en zijn van de hand van Cornelia Africana, de jongste dochter van P. Cornelius Scipio Africanus de Oude (263-183 v.Chr.), de overwinnaar van Hannibal in de Tweede Punische Oorlog, en Aemilia Tertia.
In Rome werd zij vereerde als een toonbeeld van de deugdzame matrona. Nadat ze op hoge leeftijd was gestorven, werd er voor haar een standbeeld opgericht. Het was van de hand van een zekere Tisicrates. Zij was daarmee de eerste vrouw in Rome die zulke eer te beurt viel. Tijdens opgravingen werd de vermoedelijke basis ervan met inscriptie (CIL VI 31610) terug gevonden. De tekst luidt:
Opus Tisicratis // Cornelia Africani f(ilia) / Gracchorum
Werk van Tisicrates // Cornelia, Africanus' d(ochter) / (moeder) van de Gracchen
Die handschriftelijke overlevering van de twee tekstfragmenten is een nogal ingewikkeld verhaal waarop wij hier niet verder ingaan. Een van de beste handschriften werd bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Leuven die op 25 augustus 1914 in de vlammen opging. Er bestaat echter nog een ander belangrijk handschrift, namelijk het ms. 9884-89 in de Koninklijke Bibliotheek van België.
Ms. 9884-89 is een 16de-eeuwse kopie van een paar middeleeuwse historische teksten. Het was achtereenvolgens eigendom van een zekere Antonius Caucus = Antonius van Cuijk (1530-1600) en de Antwerpse jezuïet en filoloog Andreas Schottus (1552-1628). Deze Schottus voegde op f. 160-161 onder meer de Corneliafragmenten toe. Via de Antwerpse jezuïeten kwam het terecht bij de Bollandisten. Tekstkritisch onderzoek toonde aan dat dit Brusselse handschrift voor de Corneliafragmenten eigenlijk onze beste en meest betrouwbare bron is. De enige prozafragmenten uit de klassieke Latijnse literatuur die door een vrouw geschreven zijn, zijn ons dus het best bekend uit het Brusselse handschrift dat deel uitmaakt van de Bollandistenbibliotheek. En dat heeft niemand ooit gezien of beseft. Er is dus meer te ontdekken in de Koninklijke Bibliotheek van België dan alleen de miniaturen in de Bourgondische handschriften.
Over deze ontdekking , zie Michiel Verweij op SPQR