Lord Byron en Caecilia Metella

Gepubliceerd op 13 november 2020 om 22:58

De overweldigende geschiedenis, de schoonheid van de antieke ruïnes en de vervallen grootsheid van Rome oefenden in het begin van de 19de eeuw een krachtige invloed op hele generatie jonge schrijvers en dichters uit heel Europa. Onder hen waren Lord Byron, Mary Shelley en John Keats. Hun verbeeldingskracht en creativiteit vonden in de romantiek en het mysterie van Rome een fantastische voedingsbodem.

Tijdens zijn verblijf in Rome bezocht Lord Byron, in 1810 en 1811 op Grand Tour in Italië en Griekenland, talrijke historische monumenten. Onder meer de Via Appia en het grafmonument van Caecilia Metella maakten een onvergetelijke indruk op de Britse dichter. Zij was de dochter van Quintus Caecilius Metellus Creticus, consul in 69 v.C., en de echtgenote van Marcus Licinius Crassus, de zoon van de triumvir Marcus Licinius Crassus, bijgenaamd Dives of de Rijke

Caecilia Metella zullen wij nooit kennen.  Lord Byron schreef over haar in ‘Childe Harold’s Pilgrimage’ in 1818 echter een lang en warm gedicht:

‘Een strenge, ronde, hoogbejaarde toren

Bars als een burcht die met zijn muur van steen

De opmars van een leger moet verstoren,

Half nog gekroond met tinnen, staat alleen.

De groene klimop rankt zich eromheen

En houdt, symbool van eeuwigheid en trouw,

Dat wat de tijd verstrooien wil bijeen.

‘wat is dat voor onneembaar fort? Wat zou

de schat zijn die het hoedt? De tombe van een vrouw’.

 

Wie was zij, in haar paalgraf soeverein

Onder de doden? Was zij mooi en zacht

En kuis, een koning waard – zelfs een Romein?

En heeft zij leiders, helden voortgebracht?

Liet zij een dochter erven van haar pracht?

Hoe leefde zij? Hoe heeft zij liefgehad?

Hoe ging zij dood? Heeft men haar hier herdacht,

Een plaats die minderen niet past, opdat

Het dankbaar nageslacht haar als godin aanbad.

 

Is zij haar heer en meester trouw geweest,

Dan wel voor die van anderen gezwicht

Ook toen kwam ontrouw voor, zoals men leest.

Had zij de moed en het besef van plicht

Van een Cornelia, of was zij licht

Als een Cleopatra, goedgeefs en vrij?

Of preuts en deugdzaam? Hechtte zij gewicht

Aan zaken van het hart, of bande zij

De liefde uit – die bron van leed en tobberij?

 

Misschien stierf zij als jonge vrouw, gebukt

Onder verdriet, zwaar als de tombe die

Nu op haar teder gebeente drukt,

Haar schoonheid grijs omwolkt: melancholie

Was in haar donker oog de profetie

Van’t lot der lievelingen van de goden –

Een vroege dood -, terwijl de euforie

Der kwijnenden, de Hesperus der doden,

Haar wang gelijk een blad met herfstkleur leek te roden.

 

Misschien ook stierf zij als een vrouw op jaren,

Toen zij haar schoonheid, kroost, familie had

Verloren, met haar zilvergrijze haren

Nog in dezelfde wrong gevat

Die ooit, net als haar kleding, door de stad

Geloofd werd of met afschuw werd aanschouwd.

Genoeg gedroomd! Men weet alleen maar dat

Metella met een rijkaard was getrouwd

Die, liefdevol en trots, haar tombe heeft gebouwd.

 

De monumentale cilindrische graftombe van Caecilia Metella staat op een vierkant podium. De doorsnee ervan is 29,5 m en hij is ca. 11 m hoog. Binnenin bevindt zich de grafkamer waar de asurne van de overledene werd bijgezet. De graftombe heeft de tand des tijds wonderwel doorstaan en bleef gespaard van grote verwoestingen. Het mag verwonderen omdat de tombe toch een groot deel van haar geschiedenis functioneerde als een versterking om de Via Appia te controleren. In de middeleeuwen vormde de tombe de belangrijkste toren van een vesting die de zuidelijke toegangsweg tot Rome beheerste. Vandaag is het één van de prachtigste grafmonumenten langs de Regina viarum. 

 

Lord Byron, Childe Harold’s Pilgrimage, 1818, Canto IV, vertaling Ike Cialona

Foto: Het graf van Caecilia Metella langs de Via Appia, Rome, 5 juli 2003.