Een stevige crisis zet de zaken doorgaans op scherp. Voor de Corona-epidemie is dat niet anders. Terwijl in Vlaanderen de industrieverkavelingen, de woonverkavelingen en de bouw van megastallen en andere landbouwhangaars rustig verder gaat en onze open ruimte dag na dag wordt aangetast, verkondigen politici en projectontwikkelaars nog al te vaak dat er nog meer dan voldoende natuur is.
Het afgelopen weekend verneem ik dat er te veel wandelaars in het natuurgebied Bulskampveld in Beernem zijn en dat de bezoekers dus in bepaalde zones in open lucht verplicht worden een mondmasker te dragen. In het Zwin met een oppervlakte van honderd hectaren worden dagelijks slechts 450 bezoekers toegelaten, die niet alleen binnen, maar ook buiten op het huttenparcours bovendien een mondmasker moeten dragen. Op de Kalmthoutse heide is er frictie ontstaan tussen mountainbikers en natuurbeheerders, onder meer over boetes die de sporters riskeren als zij van de voorziene paden afwijken. Deze mountainbikepaden beslaan 26 kilometer hetgeen voor een geoefend sporter peanuts is. In Haspengouw vindt de avontuurlijke fietser amper nog toegankelijke onverharde veldwegen en holle wegen die ooit zo karakteristiek voor deze regio waren.
Klaarblijkelijk zijn een aantal mensen de mening toegedaan dat in deze natuurgebieden de fysieke afstand in coronatijden onvoldoende kan worden gegarandeerd om mensen veilig te laten wandelen en sporten. En dan rijzen direct enkele vragen. Hebben wij inderdaad nog voldoende natuur om de mensen in veiligheid tot rust te laten komen en zich te ontspannen? Kunnen wij het ons nog permitteren de open ruimte te blijven verkavelen en bebouwen? Eerlijk gezegd denk ik dat wij onze grenzen stilaan hebben bereikt.
Foto: onverhard stuk van de Romeinse weg tussen Tongeren en Maastricht, 3 november 2020.