Restitutie van kunstschatten is niet alleen een Afrikaanse problematiek, maar moet binnen een ruimere context worden gezien!
Op 23 september berichtte De Standaard dat de Congolese activist Emery Mwazulu Diyabanza zich voor de rechter moet verantwoorden omdat hij koloniale artefacten uit musea probeerde te stelen. Zijn bedoeling? De stukken ‘terug naar huis brengen’. Zonder de actie zelf goed te keuren, kunnen veel mensen hiervoor een begrip opbrengen. Wat Diyabanza aankaart wordt een terechte problematiek genoemd. Maar wat als een Griek hetzelfde zou doen met een Parthenonfries in The British Museum of een Belg met een Bourgondisch handschrift in de Bibliothèque Nationale de France?
Wanneer wij de geschiedenis van de grote internationale museumcollecties wat kritischer bekijken, dan kan je er niet omheen dat talrijke kunstwerken in de loop der eeuwen op een wijze zijn verworven die niet in overeenstemming is met de normen die wij vandaag stellen. De meeste ervan zijn museumbezit geworden dankzij ontdekkingsreizen, wetenschappelijke expedities, archeologische campagnes, en zo voort. Gaat het om diefstal of onrechtmatige toe-eigening? Het zou niet fair zijn de zaken zo te stellen. In het geval van wetenschappelijke projecten werden er inderdaad contracten in het kader van samenwerkingsverbanden afgesloten. Maar welbeschouwd is de grens tussen een rechtmatige verwerving en onrechtmatige toe-eigening in deze context vaak flinterdun.
Eén van de meest sprekende voorbeelden zijn de Parthenonsculpturen, ook wel de Elgin Marbles genoemd, in The British Museum. De bewuste beeldhouwwerken werden door de Britse Lord Thomas Bruce Elgin (1766-1841) tussen 1801 en 1804 vanuit Athene naar Londen versast. Door financiële problemen zag hij zich in 1816 verplicht de kunstwerken aan de Britse regering te verkopen. De Britse dichter Byron, in 1810 en 1811 op Grand Tour in o.a. Griekenland, sprak er al schande van. Athene dringt al meer dan een kwarteeuw aan op de teruggave om ze te kunnen presenteren in het schitterende Parthenonmuseum aan de voet van de Atheense Akropolis. Ook in bij voorbeeld de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis bevinden zich collecties, zoals de grote jachtmozaïek van Apamea uit het paleis van de gouverneur van Syria Secunda, die in overeenstemming met de toen geldende tijdsgeest werden overgebracht. Dergelijke situaties doen zich voor in zowat alle grote internationale musea. Overal bevinden zich kunstwerken waarop een land, met recht en reden, een claim zou kunnen opleggen.
Laten wij voor het evenwicht de zaken ook even omdraaien. Toenmalig staatssecretaris Elke Sleurs eiste in 2016 duidelijkheid rond het lot van honderden ‘Belgische’ kunstwerken die 200 jaar geleden door de Fransen werden gestolen en in Franse musea terecht kwamen. Het ging onder meer om kunstwerken van Antwerpse meesters zoals Pieter Paul Rubens en Jacob Jordaens. In totaal zou het om 271 werken gaan. Ondertussen is in de KBR het museum van de Librije van Bourgondië geopend. De Bibliothèque Nationale de France bewaart ondanks het verdrag van het Congres van Wenen (1815) nog verscheidene exemplaren uit deze collectie die commissarissen van de Franse Republiek in 1794 naar Frankrijk hadden overgebracht.
En daarmee wensen wij enkele vragen principieel te stellen: Is het wenselijk en/of zinvol de kunstcollecties, die naar de huidige maatstaven ‘onrechtmatig’ in onze musea zijn terecht gekomen, zonder onderscheid te restitueren? Zo neen, waarom zouden wij een onderscheid maken tussen volkeren en landen? Zo ja, zullen wij onze geroofde kunstschatten ook terug eisen? Of is het welbeschouwd niet beter de geschiedenis te laten wat hij is?