Trier, de stad van de keizer Constantijn en van Karl Marx op de rechteroever van de Moezel, heeft alles voor een trip van enkele dagen. In weinig steden is de geschiedenis nog zo aanwezig. Met reden prijken de Romeinse monumenten van de stad, de Dom en de Onze-Lieve-Vrouwekerk sinds 1986 op de lijst van Unesco Werelderfgoed. Trier is, samen met Worms, de oudste stad van Duitsland en ook het oudste bisdom ten noorden van de Alpen.
Eén van de belangrijkste Romeinse monumenten van Augusta Treverorum (Trier) zijn de ruïnes van de Kaeserthermen. Niet ver van de basilica van Constantijn werd bij de aanvang van de 4de eeuw gestart met de bouw ervan. Zij bestreken een oppervlakte van niet minder dan vier insulae. Dat op het voorziene terrein reeds sedert de 1ste eeuw na Christus woningen stonden, vormde absoluut geen probleem. Alles werd afgegooid. Samen met de Aula Palatina moesten deze nieuw thermen getuigen van de grootheid van de keizer. Net als de Barabarathermen hoorden zij tot de grotere badcomplexen van het Imperium Romanum. De uiterlijke vorm van het complex maakte zeker grote indruk, vooral op diegene die vanuit het oosten er naartoe kwam.
Zelfs nu de Kaiserthermen ruïnes zijn geworden, blijven zij met de drie schelpvormige nissen van het caldarium, die door boogvensters worden doorbroken, nog steeds indrukwekkend voor de naderende wandelaar en zij eisen de aandacht van iedere voorbijganger op. Zo lijken zij te getuigen van het roemrijke Romeinse verleden. Maar schijn bedriegt. Klaarblijkelijk wegens de onzekere politieke en militaire situatie in de keizersresidentie slaagden de bouwheren er niet in de thermen af te werken. Toen keizer Constantijn Trier verliet was van zijn thermen slechts de ruwbouw afgewerkt. Het interieur en de technische voorzieningen ontbraken nog. De ruwbouw lag jaren te verkommeren. In de tweede helft van de 4de eeuw verbouwde keizer Valentinianus de badgebouwen tot een keizerlijke residentie. Zij werden nooit als badcomplex in gebruik genomen.