Aan het einde van de jaren ‘20 van de vorige eeuw zwierf Marnix Gijsen door Griekenland. Zijn impressies schreef hij neer in ‘Odysseus achterna’, dat in 1930 verscheen. Op Kreta aanschouwde hij het levenswerk van Arthur Evans (1851-1941), de Engelse archeoloog die de opgravingen in Knossos leidde.
“In zijn bloeiperiode moet het Kretische rijk machtig en vredig zijn geweest. Het omvatte het hele geünieerde eiland en strekte zijn heerschappij uit, ver over zee. Homerus, die nogal mild is met de naam “stad”, heeft het over “honderd steden” die het eiland zouden verrijken. Wat ook van Minos waar of onwaar weze, zoveel is zeker dat de ruïnen van Knossos, Phaestus en Hagia Triada, sedert enkele jaren aan het licht gebracht, van veel vervlogen grootheid getuigen. Vijf kilometer het land in, ligt het legendarische verblijf van de Minotaurus en als opvolger van Minos heerst hier oppermachtig een Engels archeoloog, Sir Arthur Evans, die een ongekende wereld voor de dag heeft gehaald en die poogt haar met de kunstmatige ademhaling terug te doen leven… In dit paleis leefden eens naïeve gulle mensen, rijk aan dingen dezer aarde en gelukkig.” (p. 51-53).
Het is een mooie passus die de toenmalige tijdsgeest treffend illustreert: archeologen en toeristen op zoek naar de grote momenten in de geschiedenis en de beschaving van de mensheid. In 1894 had Evans een eerste maal een bezoek gebracht aan Kreta. Toen de Ottomaanse Turken in 1898 Kreta verlieten en Kretenzers zelfstandig werden, kocht Evans het terrein van Knossos en ontving hij van de overheid een vergunning om er op te graven. Van 1900 tot 1931 deed hij er archeologisch onderzoek. Voor Marnix Gijsen waren de belangrijkste dingen die Evans in Knossos aan het licht bracht de fragmenten van fresco’s waaronder de kokette “Parisienne”. Aan het feit dat de tijd de felle kleuren blauw en rood had aangetast, stoorde Evans zich niet. Hij zette een heel restauratieprogramma in gang dat op wetenschappelijk vlak al spoedig werd gecontesteerd. Ongetwijfeld met goede bedoelingen werd Knossos herschapen in Evans' eigen ‘romantische’ visie. Knossos is niet alleen een belangrijke archeologische site, maar illustreert evenzeer de geschiedenis van de archeologie als wetenschap en onze kijk op geschiedenis en erfgoed.
De echte liefhebber verkiest waarschijnlijk Phaistos en Hagia Triada die Knossos op vlak van authentieke erfgoedbeleving vele malen overtreffen! Hier zijn de Fransen en de Italianen veel terughoudender geweest. Hier vind je geen opvallende restauraties noch kleurrijke fresco’s. De nadruk werd er gelegd, niet op reconstructie, maar op piëteitsvolle conservering van de archeologische resten. De beide sites, hoog op de Kretenzische heuvels, ademen een ongelooflijke rust uit, ook omdat de toeristen er nagenoeg wegblijven, aangetrokken als ze worden door het majestueuze Knossos dat ‘een illusie van macht en beschaving’ evoceert. Evans’ archeologisch onderzoek leidde tot een grote belangstelling voor de mythe van koning Minos, de zoon van Zeus en Europa. Hij liet Daedalos een labyrint bouwen, een gevangenis voor de verschrikkelijke minotauros, half-mens half-stier, aan wie Pasiphae na paring met een stier, het leven had geschonken. Met de opgraving van het paleis was het labyrint van de mythe gevonden.
Reactie plaatsen
Reacties