In zijn column “ Waarom een Nationaal Historisch Museum gedoemd is te mislukken” (HP/De Tijd, 20/02/2020) schreef Ilja Leonard Pfeiffer enkele interessante bedenkingen neer: ‘Wat ons wantrouwend zou moeten stemmen, is dat het initiatief voor het Nationale Historische Museum telkens weer vanuit de politiek komt en ook telkens weer van partijen als de SP en het CDA, die in cultureel opzicht conservatief zijn.’ Verder schrijft hij: ‘Het politieke initiatief voor een Nationaal Identiteitsmuseum is net zoiets als een verplichte inburgeringscursus: een krampachtige poging om onze gezonde Hollandse volksaard te behoeden voor invloeden van buitenaf. Het is een culturele manier om grenzen te sluiten voor de boze buitenwereld. Daarmee is het museum ook bij voorbaat tot mislukken gedoemd, want de geschiedenis, die daar te beleven zou moeten zijn, laat nu juist zien dat Nederland nooit een geïsoleerd en van vreemde volkeren gevrijwaarde oase is geweest. Onze geschiedenis is internationaal. Onze geschiedenis toont aan dat een Nationaal Historisch Museum een kunstmatige constructie zou zijn.’ Daarmee is al veel gezegd!
Ook in Vlaanderen woedt een vergelijkbare discussie rond een museum voor de geschiedenis en cultuur van Vlaanderen. Net als de ideeën van een Vlaamse canon voor het geschiedenisonderwijs waarbij men de facto terug grijpt naar een achterhaald 19de-eeuws historisch concept, houdt een museum voor de geschiedenis en cultuur van Vlaanderen een ernstig gevaar in voor de instrumentalisering van de geschiedenis. In het licht van de plannen van de Vlaamse regering is deze column van Ilja Leonard Pfeijffer dan ook erg interessant. Het is duidelijk dat dergelijke ondernemingen beginnen met een ideologische discussie rond de canon en zullen eindigen met een ideologische discussie rond de vertaling van die canon in een museumverhaal en zo uiteindelijk het tegendeel bewerkstellingen van wat zij beogen. En dat terwijl Vlaanderen beschikt over een hoeveelheid aan musea die allemaal op hun eigen manier een meervoudige reflectie geven over onze Vlaamse geschiedenis. Alleen moet onze Vlaamse overheid een beleid voeren en hierin willen investeren.
Om die reden zouden wij een netwerk van Canon van Vlaanderen-musea willen voorstellen. Een complete geschiedenis van Vlaanderen op één plek ervaren, is trouwens onmogelijk. Ook Nederland kent een dergelijk netwerk van canonmusea. Maar zij zijn verbonden met de 50 canonvensters die je laten kennismaken met de Nederlandse geschiedenis. Na minder dan vijftien jaar na de invoering ervan staat de canon van de Nederlandse geschiedenis alweer ter discussie. Daarmee begint de Nederlandse canon zo langzaamaan zijn eigen geschiedenis te krijgen, even turbulent als wispelturig, en goed voor een 51ste venster. Een netwerk van kwalitatief hoogstaande musea die naast ijkpunten uit de Vlaamse geschiedenis en topstukken uit de Vlaamse cultuur die een sterk educatief aanbod bieden, opent talloze mogelijkheden. Naast kunstmusea maken ook archeologische, historische en volkskundige musea hiervan deel uit. In feite zou iedereen die een representatief beeld van Vlaanderen wil hebben deze musea moeten bezocht hebben. Tegelijk creëer je naast een verbindend verhaal een toeristisch traject dat de geschiedenis en de cultuur van Vlaanderen op een internationale schaal in het licht stelt. Eén museum van de geschiedenis en cultuur van Vlaanderen kan dat onmogelijk bewerkstelligen. Een dergelijk netwerk biedt bovendien het grote voordeel dat het uit het moeras van de politieke en ideologische discussie blijft omdat het ruimte biedt aan de diversiteit van Vlaanderen. De noodzakelijke voorwaarde voor een dergelijk initiatief is een volgehouden museumbeleid dat gericht is op museale kwaliteit en de verschillende instellingen in hun werking ondersteunt.
Musea zoals bij voorbeeld het Gallo-Romeins Museum te Tongeren, het Openluchtmuseum van Bokrijk te Genk, de Dossinkazerne te Mechelen, het MAS of Koninklijke Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen kunnen alvast zonder probleem in een dergelijk netwerk stappen omdat hier de noodzakelijke voorwaarden vervuld zijn. Zij beschikken over een rijke collectie, een goede infrastructuur, voldoende personeel voor een kwalitatieve werking. Het is duidelijk dat andere musea zoals bij voorbeeld het Mijnmuseum te Beringen of het Museum voor Oudere Technieken in Grimbergen nog een stevige ondersteuning nodig hebben. Deze instellingen beschikken over een substantiële collectie, maar hebben nood aan substantiële ondersteuning zowel op het vlak van infrastructuur als van werking. Daarbij stelt zich dus de vraag of dat niet veel meer zin heeft dan tijd, energie en geld te steken in een nog op te richten instelling die de facto tot mislukken gedoemd is!
Reactie plaatsen
Reacties