Telkens wanneer ik de afgelopen jaren Parijs bezocht, viel het mij op hoeveel mensen er aan de Seine en op het plein voor de Notre Dame wandelden, zaten, genoten, foto’s trokken, en telkens met die bewonderende blik gericht dat iconische voorfront met zijn majestueuze torens. En dan die brand, niet alleen voor ongelooflijk veel Fransen, maar voor iedereen die ooit in de schaduw van de kathedraal heeft vertoefd, een waar drama. Dat zovelen geschoikt zijn is niet alleen een gevolg van al die persoonlijke herinneringen maar ook van het feit dat de Notre Dame terecht wordt beschouwd als een symbool van onze de Europese cultuur. Deze brand is geen geïsoleerd gebeurtenis. De Sint Pieterskerk in Oostende ging eind 19de eeuw in de vlammen op. In Antwerpen vielen de Sint-Pauluskerk in 1968 en de Carolus Borromeuskerk in 2009 ook al ten prooi aan het vuur. Ik denk verder nog even aan de brand van het kasteel van Alden Biesen in 1971 en van de abdij van Sint-Truiden in 1975. Telkens gaat het om toperfgoed dat het beeld van onze gemeenten en steden bepaalt.
In de krant DS merkt Bart Brinckman terecht op: “Erfgoed kleurt niet alleen onze steden, het beheerst ongemerkt ons leven. We beseffen het pas, als er zich een ramp voordoet. Het biedt houvast en schoonheid in een tijd waar mensen verloren kunnen lopen.” Het is daarom bijzonder pijnlijk te moeten vaststellen hoe slordig wij als gemeenschap met ons erfgoed omspringen terwijl toch zovele mensen er van houden. Monumenten worden onvoldoende onderhouden. Het kasteel van Heers met de kasteelhoeve, waarvan de geschiedenis terug gaat tot de 13de eeuw, ligt al decennia te verkommeren. De lijdensweg van het Justitiepaleis van Joseph Poelaert in Brussel is illustratief. Er gaan gewoon onvoldoende middelen naar het onderhoud van monumenten waardoor restauraties later een veelvoud kosten. Amper 21 procent van onze kerken zou over een branddetectiesysteem beschikken. Talrijke kunstwerken zowel in kerken als in musea zijn onvoldoende beveiligd tegen brand, diefstal en vandalisme. Beeldbepalend erfgoed moet nog te vaak plaats ruimen voor de zogenaamde vooruitgang. Gedurende de ruim veertig jaar dat ik in de erfgoedsector werk is er zoveel verloren gegaan dat de schade al lang niet meer te overzien is. Het proces is sluipend, maar daarom niet minder slopend. In Hasselt werd de barokke Augustijnenkerk van 1715 in het begin van de jaren 1960 gesloopt om plaats te maken voor een appartementsgebouw. In 1965 werd in Brussel het Volkshuis van Horta onder luid protest afgebroken om plaats te maken voor de Zaveltoren. Rond Tongeren werden enkele schaarse ongeschonden segmenten van de Romeinse weg nog vrij recent opgeofferd aan projectontwikkeling. Momenteel is de unieke kolenwasserij van Beringenmijn, nochtans sinds 1994 door de Vlaamse regering beschermd als mijnmonument en één van de laatste grote kolenwasserijen in West-Europa, bedreigd door een gedeeltelijke sloping. Het gaat daarbij dus niet alleen om ons kerkelijk erfgoed, maar om ons hele archeologische en historische patrimonium.
De blijken van medeleven aan het Franse volk zijn absoluut terecht, net als het vele geld dat naar de restauratie zal gaan. Ondertussen hoop ik dat de brand van de Notre-Dame ons de ogen opent en doet nadenken over de plaats die wij aan ons archeologisch en historisch patrimonium geven en dat die tegelijk ook een echte wake-upcall betekent voor de veiligheid van ons eigenste onroerend en roerend erfgoed dat net als de Notre Dame onze Europese cultuur mee heeft vormgegeven. En die veiligheid mag gerust ruimer geïnterpreteerd worden dan brandveiligheid. Want veronachtzaming, verwaarlozing van en desinteresse voor ons erfgoed zijn op langere termijn even verwoestend als een spectaculaire brand die een hele bevolking beroert.
Foto: De Morgen
Reactie plaatsen
Reacties